Vijf zelfreflectie-vragen

Mijn innerlijke dialoog is in de loop van de afgelopen 15 jaar sterk veranderd. Vijftien jaar geleden kenmerkte mijn innerlijke dialoog zich door dit soort vragen: wie ben ik, wat zijn mijn karakterfouten, wat voor type persoonlijkheid ben ik, waarom loop ik steeds tegen dezelfde dingen aan, wat zegt dat over mij en over mijn jeugd, wat is mijn droombaan…. Toen vond ik het logisch om over dat soort onderwerpen na te denken, hoewel het nadenken me niet veel (goeds) opleverde en me ook niet vooruit hielp. Nu is de innerlijke dialoog meer en meer vervangen door actief bezig zijn, en als ik nadenk dan merk ik dat de innerlijke dialoog rondom heel andere vragen draait. Hier zijn vijf vragen waarvan ik telkens weer merk dat ze vooruit helpen:

  1. Waar richt je je aandacht op? Kies zorgvuldig waar je je aandacht op richt, want dat wat je aandacht geeft is bepalend voor wat je waarneemt en welke informatie je versterkt. Waar we onze aandacht op richten stuurt ons gedrag, beïnvloedt onze omgeving en heeft consequenties voor wat er vervolgens gebeurt in ons leven. Kies daarom bewust waar je focus ligt, waar je aan wilt denken, waar je je tijd aan wilt besteden.
  2. Wat is belangrijk voor je?  Door je bewust te zijn van wat belangrijk voor je is, kun je kiezen waar je je aandacht op wilt richten. Wat is belangrijk en wat maakt dat zo belangrijk voor je?
  3. Kies je voor iets moeilijks? Als je ergens goed in bent geworden gaat het je steeds makkelijker af. Je hoeft steeds minder hard te werken voor een goed resultaat. Wat doe je als je dat moment hebt bereikt? Blijf je doen wat je nu makkelijk afgaat, of kies je ervoor jezelf moeilijke taken te blijven geven? Doen wat je gemakkelijk afgaat kan prettig zijn, want het kost je weinig energie en je krijgt een gevoel van competentie omdat je het zo goed kunt. Alleen doen wat je makkelijk afgaat kan saai worden, en kan zelfs maken dat je er minder goed in wordt omdat je alleen nog maar automatisch werkt. Jezelf steeds blijven uitdagen iets te leren wat je nu nog niet kunt houdt je alert. Blijven leren geeft voldoening.
  4. Neem je serieus waarin je gelooft? Het kan best lastig zijn om je gedrag in lijn te brengen met waar je in gelooft. En, omdat we allemaal mensen zijn, is het logisch dat het ons niet altijd lukt te doen waarin we geloven. Principieel doen waarin je gelooft vraagt soms moed. Het leven wordt tegelijkertijd eenvoudiger als je consequent probeert te doen waarin je gelooft.
  5. Hoe gedraag je je? Je kunt jezelf goed leren kennen door te kijken naar hoe je je gedraagt en hoe je je voelt als je je zo gedraagt. Hoe gedraag je je bij belangrijke anderen in je leven? Hoe voel je je dan? Als je je eigen gedrag analyseert kun je erachter komen wat belangrijk voor je is, en kun je je vervolggedrag bewuster kiezen.

 

10 gedachten over het bestaan van de vrije wil: Herman Kolk

Herman Kolk vraagt zich in zijn boek “vrije wil is geen illusie” af waar de vrije wil zijn slechte naam aan te danken heeft. Als “vrije wil” een illusie is waarom gebruiken we dan woorden als “willen”, “ervoor pleiten dat”, “ergens voor zijn..”etc?
Tien hoofdpunten uit het eerste deel van zijn boek:

  1. velen stellen vraagtekens bij het bestaan van de “vrije wil”. In onze hersenen is al te zien dat we een activiteit aan het voorbereiden zijn, terwijl we pas iets later zelf rapporteren dat we die activiteit willen gaan ondernemen (Libet-experimenten). Is dit inderdaad een bewijs dat een vrije wil niet bestaat?
  2. Nee, zegt Kolk, in plaats van te concluderen dat we geen vrije wil hebben omdat onze hersenen al voordat we ons het bewust zijn een bepaalde actie aan het voorbereiden zijn, kunnen we ons wat Kolk betreft beter richten op het onderzoeken van de “hersenwetenschap van de vrije wil”.
  3. veel van wat we doen, doen we inderdaad automatisch en onbewust. Wat we hebben geleerd zijn wisselende gedragspatronen die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat ze tot iets waardevols hebben geleid. Gedragspatronen worden opgeroepen door de situatie waarin we ons bevinden en ze kunnen tijdelijk sterker worden.
  4. Maar dat we zoveel op de automatische piloot doen wil niet zeggen dat ons bewuste onbelangrijk is. Dat blijkt bijvoorbeeld wel in de situaties waarin ons bewuste ons opeens in de weg kan zitten. Als we ons opeens bewust worden van onze handen terwijl we piano spelen kan een stuk dat we anders makkelijk konden spelen opeens moeilijk worden. Ons bewust speelt dus wel degelijk een rol, soms zelfs een verstorende rol.
  5. wanneer is “willen” dan van toepassing? Het concept “willen” is van toepassing wanneer het draait om een gedragsverandering in een gewenste richting.
  6. het blijkt namelijk dat de macht der gewoonte doorbroken kan worden. We kunnen ons automatische gedragspatronen doorbreken door ergens aandacht aan te besteden. Door aandacht te focussen kunnen we onze automatische gedragspatronen veranderen.
  7. als we onze aandacht focussen gebeurt er iets interessants. Vrijwillig gedrag is gedrag waarmee het organisme bereikt wat van waarde is voor hem. Hersenen zijn in staat om iets te willen. Het deel van de hersenen waarmee we iets willen is de mediale frontaalschors. Het is een aandachtsstructuur die in staat is gedragspatronen selectief te versterken op grond van de verwachte meerwaarde. Het brengt vrijwillig gedrag tot stand.
  8. Dat doet de mediale frontaalschors door dat die in staat is om informatie waar je op let selectief te versterken. Ten tweede kan de mediale frontaalschors meer geschikte gedragspatronen versterken ten gunste van andere gedragspatronen. Tenslotte beschikt de mediale frontaalschors over informatie over de toegevoegde waarde van een gedragspatroon.
  9. Aandacht versterkt alle gedragspatronen, afhankelijk van hun toegevoegde waarde.
  10. Wij zijn in staat tot vrijwillig gedrag. Selectieve aandacht is verantwoordelijk voor dit proces: zij versterkt alle gedragspatronen naar de mate waarin zij toegevoegde waarde bezitten.

Een zeer interessant en aanbevelenswaardig boek!
NOAM

Je ware aard….Op zoek naar je authentieke zelf

Bestaat je ware aard? Heb je 1 authentiek zelf? Een authentiek zelf dat je kunt ontdekken? Wat is je ware aard?
Al in 1986 schreven Nurius en Barkus het artikel “Possible selves”. Hun artikel wordt regelmatig aangehaald als eerste artikel dat het concept van “Mogelijke Zelven” introduceerde. Hier is een samenvatting van de kern van hun artikel.
Wat zijn dat, Mogelijke Zelven? De definitie die Nurius en Barkus geven is, vrij vertaald:
Mogelijke zelven is het cognitieve geheel van je hoop, angsten, doelen en bedreigingen dat bepaalt hoe je betekenis geeft aan gebeurtenissen en dat richting geeft aan je gedrag. Het gaat om hoe je jezelf ziet in het verleden, hoe je jezelf ziet in het heden en hoe je jezelf ziet in de toekomst.
Mogelijke zelven zijn belangrijk. Ze verschaffen je namelijk een raamwerk voor je interpretaties van je gedrag in het verleden, het heden en de toekomst. Iemand die een eenzaam Mogelijk Zelf voor ogen heeft reageert anders wanneer zijn lunchafspraak wordt afgezegd dan iemand die een sociaal Mogelijk Zelf voor ogen heeft. Het Mogelijke Zelf geeft een raamwerk waarin het huidige gedrag en de huidige gebeurtenissen betekenis krijgen.
Mogelijke Zelven sturen ook het gedrag. Het ene Toekomstige Zelf moet vermeden worden (bijv. een loser zijn) en het andere Toekomstige Zelf moet nagestreefd worden (bijv. succesvol zijn). Welke informatie we oppikken en waar we aandacht aan besteden wordt bepaald door onze Mogelijke Zelven. We hebben ideale zelven die we graag willen worden, zelven die we zouden kunnen worden en zelven die we vrezen te zullen worden. De zelfschema’s die iemand heeft bepalen welke informatie wordt geaccepteerd en welke wordt verworpen, wat iemand zich herinnert en ook hoe iemand vervolgens acteert. De perceptie van ons Zelf stuurt zo ons gedrag.
Om terug te keren naar de startvraag: Is er 1 authentiek zelf dat de essentie van de persoon is? Of is het Zelf een collectie van “maskers” die elk zijn verbonden aan een specifieke set van  sociale omstandigheden?
Als we Mogelijke Zelven zien als systematische componenten van het zelf-concept, dan kunnen we het Zelf zien als divers en veelzijdig zonder dat het nep, slap of incoherent is. Mogelijke Zelven vormen een complex en variabel zelfconcept, maar zijn authentiek en duurzaam in de zin dat ze de stabiele hoop en angsten van het individu weergeven en verwijzen naar wat het individu zou kunnen realiseren onder de geschikte sociale omstandigheden.
Om dus te suggereren dat er 1 zelf is waaraan men “trouw” kan zijn of een authentiek zelf dat men kan leren kennen, ontkent de rijke potentie van het individu. Het Zelf is ontwikkelbaar en de Mogelijke Zelven bepalen welk zelfconcept op welk moment geactiveerd wordt.
De hoop, angsten, bedreigingen en doelen van het individu zijn stabiel, maar hoop als je 17 bent uit zich heel anders dan hoop als je 40 bent.
Het concept van Mogelijke Zelven is belangrijk voor iedereen die wil veranderen of die anderen wil helpen te veranderen. Laatst zei iemand in een trainingsgroep tegen me:”Maar ik heb al jaren en jaren hetzelfde negatieve beeld van mezelf, it’s the story of my life…dat verandert toch niet meer?” Gelukkig hoeft dat niet waar te zijn. Verandering van het zelf-concept is op elk moment mogelijk. Als je een andere perceptie krijgt van je Mogelijke Zelf, dan interpreteer je informatie anders, let je op andere dingen en ga je je anders gedragen, waardoor je Zelf verandert.
Een interessante studie, bijvoorbeeld, die Porter, Markus en Nurius deden, focuste zich op het zelfconcept na een levenscrisis te hebben meegemaakt. Ze onderzochten of een crisis effect heeft op het zelf-concept. Het bleek dat mensen die een geliefde hadden verloren of een andere hele negatieve levenservaring hadden gehad, maar die van zichzelf zeiden dat ze de gebeurtenis goed te boven waren gekomen, de perceptie hadden van een positief toekomstig Zelf. Ze beoordeelden hun huidige Zelf dan wel negatief, (net zoals de mensen die aangaven de gebeurtenis nog niet goed te boven te zijn gekomen), maar hadden veel hoop voor het Zelf van de toekomst. Ze waren zelfs positiever over hun toekomstige mogelijke Zelven dan de mensen die geen crisis hadden meegemaakt.
Als je Mogelijke Zelven veranderen, verandert alles.

Transitiemodel Ibarra in schema

Dia1
In dit stukje vatte ik Herminia Ibarra’s transitiemodel al samen. Dit plaatje is een losse vertaling van haar transitiemodel. Er zijn dus drie middelen die mensen kunnen inzetten om een nieuwe werkidentiteit te ontwikkelen:
1. nieuwe werkactiviteiten
2. nieuwe relaties en netwerken
3. nieuwe narratieven: het verhaal dat je vertelt waarmee je betekenis geeft aan gebeurtenissen

Werkidentiteiten: een transitiemodel

“Ik ben al een jaar aan het dubben of ik nou bij mijn huidige werkgever zal blijven of een carrière move zal maken….Ik heb alle mogelijke persoonlijkheids- en interessetests gedaan en weet precies hoe mijn droombaan eruit ziet, maar ik ben ondertussen  nog geen stap verder gekomen…”
Voor wie dit herkenbaar is heeft het werk van Herminia Ibarra veel te bieden. Ibarra heeft onderzocht hoe succesvolle carriere switches plaatsvinden en legt uit dat een test-and-learn benadering veel beter werkt dan een plan-and-implement benadering. Ibarra stelt dat we beter kunnen inzoomen op identiteitsverandering dan op loopbaanstappen. Er zijn mensen die in een bepaalde periode een fundamentele verandering in hun professionele identiteit doormaken, terwijl ze nog steeds in dezelfde functie zitten. Denk bijvoorbeeld aan de management adviseur die naast zijn werk bij een top bureau een vrijwilligersrol vervuld in een liefdadigheidsinstelling. Hij maakte een vliegende carriere en was op zijn gebied de beste en leefde voor zijn werk. Na tien jaar begon hij met het vrijwilligerswerk vanuit een vage behoefte om bij te dragen aan de maatschappij. Hij bemerkte dat hij veel voldoening uit het vrijwilligerswerk haalde en ontwikkelde meer en meer sociale relaties in de liefdadigheidssector. Hij besteedde in de loop der jaren steeds meer tijd aan zijn vrijwilligersactiviteiten. Omdat hij een gezin moet onderhouden werkt hij nogsteeds als consultant, maar zijn hart ligt bij de liefdadigheidsactiviteiten. Ibarra stelt dat zijn professionele identiteit volledig is veranderd, terwijl hij nog steeds dezelfde functie vervult. Professionele identiteitsveranderingen zijn interessanter om te onderzoeken dan loopbaanstappen, stelt Ibarra.
Ibarra beschrijft het volgende model van transitie van professionele identiteit.
Vroege transitie: exploreren
Identiteitstransities beginnen als mensen beginnen te handelen. Als mensen mogelijkheden benutten die eerder niet bestonden of die alleen in hun hoofd bestonden. Het kan van alles zijn dat die eerste kleine handelingen veroorzaakt. Het kan een aanbod zijn (pull) of een onvrede (push) met de huidige situatie, een verandering in een relatie of een ingrijpende gebeurtenis. Het model van Ibarra geeft geen vaste volgorde, maar stelt juist dat elk van dit soort factoren de eerste aanzet kan geven voor de vroege transitie. Deze explorerende gedragingen zijn belangrijk, omdat ze de persoon informatie geven over zichzelf. Er beginnen discrepanties te ontstaan tussen de huidige professionele identiteit en de wensen voor de toekomstige identiteit.
Tussenliggende periode: geïmproviseerde proefjes
Na de explorerende fase kan het zijn dat de persoon doorgaat met experimenteren en steeds informatie verzameld over de nieuwe werkidentiteit. Die informatieverzameling vindt plaats door te doen, door te experimenteren. Als mensen verder gaan met zich te gedragen naar een nieuwe identiteit, dan gaat dat gepaard met twijfel, verwarring, onzekerheid, conflict en ambivalentie over hun bestaande/oude identiteit en de nieuwe/mogelijke identiteit. In deze tussenfase voelen mensen zich nergens bij horen, noch vlees, noch vis. Het wordt ervaren als een identiteitsconflict. De ene professionele werkidentiteit, “self” gaat niet samen met de andere. Mensen voelen zich gefragmenteerd. Ze weten niet welk verhaal ze moeten vertellen aan de buitenwereld. Mensen voelen zich gevangen tussen vasthouden aan of loslaten van de oude identiteit. Het lijkt erop dat mensen hiermee het beste kunnen omgaan door een tijdje strict te compartmentaliserern. Dat betekent dat ze de tijd die ze besteden aan hun “nieuwe self” afbakenen. Ze houden de beide “werelden” gescheiden. Ze bakenen de tijd af die ze besteden aan het opdoen van ervaring met de ene identiteit. In deze periode kan het letterlijk afstand nemen helpen; een sabbatical of vakantie.
Late transitie: integratie
In de late transitie speelt het selfnarratief een belangrijke rol. Een self narratief is gedefinieerd als een verwoording van de relatie tussen self-relevante gebeurtenissen in de loop van de tijd. Dus welk logisch verhaal vertel je over de keuzes die je hebt gemaakt en de dingen die je zijn overkomen of die je hebt meegemaakt. Transitie narratieven zijn per definitie narratieven die gaan over discontinuïteit. Je bent immers van de ene identiteit naar de andere gegroeid, er is sprake van discontinuïteit. Het narratief moet daarom helpen uit te leggen dat de verandering niet zo vreemd is als die lijkt. Dat er logica in de transitie zit. Identiteiten die in een narratief zijn ingebed en die worden verteld en worden herverteld worden meer en meer geïntegreerd als onderdeel van wie we denken te zijn. In deze laatste fase van de transitie speelt het narratief een belangrijke rol omdat het mensen helpt om een logisch verhaal te construeren vanuit de onzekere periode die ze hebben gehad. De mogelijke selfs waren tegenstrijdig en gingen gepaard met onzekerheid. Het vertellen van een coherent narratief dat uitlegt waarom men nu deze identiteit heeft,helpt om de nieuwe identiteit te integreren.  De tweede reden waarom het narratief zo belangrijk is in deze laatste fase is omdat de persoon een steeds overtuigender verhaal kan vertellen aan belangrijke anderen.
Ibarra’s transitiemodel is geen lineair model. Mensen kunnen switchen tussen de fases. Het kan zijn dat iemand start in de initiële transitie, door gaat naar de tussenliggende periode, om weer terug te gaan naar de initiële transitie. Ibarra geeft als voorbeeld de carriereman die eerst dacht dat hij van zijn hobby zijn werk wilde maken, maar na een vakantie dat te hebben geprobeerd merkte dat er niet genoeg uitdaging in zijn hobby zat om een carriere switch te willen maken.
De transitie kan dus ook plaatsvinden zonder dat er sprake is van een verandering van baan of cariiere. Het is immers zo dat mensen soms door een identiteitsverandering heen gaan en toch blijven kiezen voor hun huidige baan. Het kan ook zijn dat mensen in dezelfde baan zijn gebleven terwijl ze een duidelijk veranderd narratief hebben over wie ze willen worden.
Ibarra heeft het over een identiteitsspel. Het is het proces van formuleren, vormgeven en evalueren van mogelijke selfs. Herken je deze transitiefasen? Hoe zouden loopbaanadviseurs dit transitiemodel kunnen benutten in hun werk?
www.noam.nu
 
 
 
 

Barbara Fredrickson's visie op liefde

Barbara Fredrickson’s nieuwe boek Love 2.0 is opgebouwd uit twee delen. Het eerste deel zet haar visie op liefde uiteen, het tweede deel is een praktische gids.
In dit stukje vat ik haar visie op liefde samen.
Liefde is onze superieure emotie, stelt Fredrickson. Zij zegt: Liefde is het micro-moment van warmte en verbinding dat je deelt met een ander levend wezen. Liefde is onze superieure emotie omdat het ons het meest doet voelen dat we leven en ons het meest mens doet zijn. Het is de emotionele ervaring die het meest essentieel is voor onze gezondheid en een bloeiend leven. De aanwezigheid of afwezigheid van liefde beinvloedt alles wat we voelen, denken, doen en worden. Als je liefde ervaart kom je op een levenspad van meer gezondheid, geluk en wijsheid.
Fredrickson definieert liefde anders dan de meeste mensen zouden doen. Zij stelt dat liefde positieve resonantie is. Liefde is een emotie, een tijdelijke staat van onze geest en ons lichaam. Op het moment dat je liefde voelt verandert je geest letterlijk, je staat meer open voor je omgeving en je wordt je bewuster van jezelf. De grenzen tussen jou en de ander wordt doorlaatbaar, je ziet de ander bewuster met open hart. Liefde kan je het gevoel van een zijn met de ander geven, je kunt je zo verbonden voelen met de ander of met het geheel dat je je onderdeel voelt van een groter geheel. Liefde duurt niet lang, het is een vergankelijke emotie net zoals alle emoties.
Liefde is de tijdelijke opwelling van van drie nauw verbonden gebeurtenissen: 1) een gedeelde positieve emotie tussen jou en iemand anders 2) een synchroniciteit in de biochemie en het gedrag van jou en de ander en 3) een wederzijdse behoefte om te investeren in elkaars welzijn dat leidt tot zorg voor elkaar. Dit trio heet “ positivity resonance”. Een voorwaarde voor positivity resonance is fysieke nabijheid.
Over de biologische kant van posiviteitsresonantie legt Fredrickson het volgende uit:  Liefde is te zien in onze hersenen. Als er sprake is van positiviteitsresonantie dan zijn de hersenen van de twee mensen spiegels van elkaar. Dezelfde breinactiviteiten zijn gaande in beide hersenen. De hersenen van de ene persoon anticiperen zelfs op activiteit in de hersenen van de andere persoon.  Breinkoppeling heet dit fenomeen. Op het moment van breinkoppeling voelen beiden precies dezelfde emotie. Liefde is dus een enkelvoudige actie uitgevoerd door twee breinen. Als je geliefde pijn heeft dan is het pijncentrum in jouw brein precies zo actief. De pijn van je geliefde is dus ook letterlijk jouw pijn. Dit effect vindt niet plaats wanneer je een onbekende pijn ziet hebben, dan is niet hetzelfde deel van je hersenen actief als bij de onbekende.
Het hormoon dat actief is tijdens momenten van positieve resonantie is ocytocine. Het is het hormoon dat een sleutelrol speelt in sociale verbinding en verbondenheid.  Als ocytocine wordt aangemaakt dat wakkert dat de behoefte aan om bij elkaar te blijven, zowel in mannen als in vrouwen. Als het hormoon actief is zijn we meer geneigd om de ander te vertrouwen, en zijn we meer bereid om zowel onze bezittingen als persoonlijke informatie te delen met de ander. Ocytocine roept de kalmeer-en-verbind-respons in ons op. Als in 1 persoon het hormoon oplaait kan de ander erdoor aangestoken worden en het hormoon ook gaan aanmaken. Ocytocine versterkt onze wederzijdse betrokkenheid, zorg voor elkaar en openheid naar elkaar toe.  Positieve resonantie heeft ook een effect op je tiende  hersenzenuw of nervus vagus, die je hersenen met je hart verbindt. De kracht van je nervus vagus kan gemeten worden door je hartslag in combinatie met je ademhaling te meten. Hoe meer die twee met elkaar in balans zijn, hoe sterker je vagal tone zoals dat heet. Hoe hoger je vagal tone hoe beter omdat mensen met een hoge vagal tone beter in staat zijn om zich snel aan te passen aan wijzigende omstandigheden. Dat geldt zowel voor hun fysieke aanpassingsvermogen, als hun mentale aanpassingsvermogen. Daardoor ervaren deze mensen vaker positieve resonantie. Ze ervaren meer liefde.
Positieve resonantie heeft rimpeleffecten. Je wordt veerkrachtig van liefde, je wordt wijs van liefde (omdat je letterlijk meer waarneemt en het bredere plaatje kunt zien) en je wordt gezond van liefde.
Positiviteitsresonantie is dus niet voorbehouden aan mensen met een vaste relatie. Iedereen kan momenten van positiviteits resonantie hebben met bekenden en vreemden. Het tweede deel van haar boek heeft praktische handvatten. Daarover later meer.
 

Mentale en motorische fitness van ouderen

In Doidge’s boek “the brain that changes itself” staat een interessant onderzoek van Posit science.Posit science is een organisatie die mensen helpt om de plasticiteit van hun hersenen te behouden als ze ouder worden en zo de mentale levensspanne te verlengen. Michael Merzenich stelt dat doordat oudere mensen niet meer intens leren, de systemen die in de hersenen aanwezig zijn om plasticiteit te modelleren, reguleren en controleren in verval raken. Door middel van gerichte breinoefeningen kan intens leren plaatsvinden bij ouderen en kun je leeftijdsgerelateerde cognitieve achteruitgang voorkomen.
Posit science publiceerde een onderzoeksartikel in de Proceedings of the National Academy of Sciences USA over een studie onder ouderen. De studie was als volgt opgezet.
Volwassenen in de leeftijd van 60 tot 87 werden een uur per dag getraind in het geconcentreerd luisteren. Ze moesten auditieve oefeningen doen, zoals een geluid oppikken in een ruis van geluiden. Als ze het juiste signaal hebben opgepikt werden ze “beloond” waardoor er dopamine en acetylcholine vrijkomt in het brein. Dat stimuleert het leren. De volwassenen doorliepen dit programma gedurende vijf dagen per week, over een periode van 8 tot 10 weken.
Voor de training hadden de volwassenen een normale gemiddelde score voor 70-jarigen op de standaard geheugentest. Na de training functioneerden ze op het niveau van 40 tot 60 jarigen. Velen draaiden de klok van hun geheugen zo’n tien jaar terug en sommigen draaiden de klok 25 jaar terug.
Deze verbeteringen waren na drie maanden nog steeds aanwezig en dus duurzaam. In hun hersenen was te zien dat er geen “metabolische achteruitgang” aanwezig was, iets wat in een typisch brein van mensen van die leeftijd wel te zien is. Deze groep mensen werd vergeleken met een groep mensen die de krant las en naar audioboeken luisterde of computerspelletjes deden. Deze tweede groep mensen verbeterde niet en in hun hersenen was wel de metabolische achteruitgang te zien.
Ook motorisch kunnen oudere mensen hun hersenen trainen om fit te blijven. Merzenich adviseert: kijk niet naar de grond als je de trap afloopt, gebruik geen stok om mee te lopen, maar dwing jezelf om te voelen waar je loopt en hoe je je balans kunt bewaren. Anders hoeven je hersenen geen werk meer te doen en ga je sneller achteruit. Als je jezelf dwingt om met je voeten te voelen waar je loopt ipv naar de grond te kijken, dan benut je de hersenplasticiteit om motorische kaarten te blijven maken.
 

Is het realistisch te verwachten dat je progressie kunt boeken?

Natuurlijk wil je je energie niet verspillen door te proberen te verbeteren terwijl je het eigenlijk gewoon niet kan. Als je ergens geen talent voor hebt, is het dan wel realistisch te verwachten dat je op dat gebied progressie kunt boeken? Om die vraag te beantwoorden is het belangrijk te kijken naar hoe ons brein leert.
Norman Doidge’s boek “The brain that changes itself”  legt bijvoorbeeld uit dat onze hersenen voortdurend veranderen. Hij beschrijft de bijdrage die Michael Merzenich heeft geleverd aan onze kennis over hoe leren in ons brein werkt. Merzenich heeft zich gespecialiseerd in breinplasticiteit. Hij heeft aangetoond dat ons brein van de wieg tot het graf plastisch is, oftewel dat ons brein ons hele leven lang kan leren en veranderen. Radicale verbeteringen in cognitieve functies zijn mogelijk tot op hoge leeftijd. We kunnen dus tot op hoge leeftijd beter worden in leren, denken, waarnemen en herinneren.
Hoe werkt dat? Is het niet zo dat je hersenen zijn zoals ze zijn en alleen maar slechter gaan functioneren naarmate je ouder wordt? Nee, zo werkt het niet. Onze hersenen zijn plastisch, dat wil zeggen dat ze voortdurend veranderen. We kunnen slimmer worden en nieuwe vaardigheden leren door de aanwezige systemen in onze hersenen om te kunnen leren te benutten.
Carla Shatz, een wetenschapper, vatte het zo samen: neurons that fire together, wire together. Ons brein bevat vele neuronen. Een neuron kan twee soorten signalen ontvangen, een signaal dat de neuron moet afvuren of een signaal dat de neuron in ruststand moet blijven. Als een neuron het signaal krijgt actief te worden, dan komt er een chemische stof vrij die via de synapse overvloeit in de dendrite van een nabijgelegen neuron. Die neuron wordt ook actief en de twee neuronen leggen een bedrading aan met elkaar. Hoe vaker ze samen actief zijn, hoe sterker hun bedrading wordt. Door het sterker worden van de bedrading functioneren de hersenen op dat gebied efficiënter en sneller.  Onze hersenen leren hoe ze moeten leren; de snelheid van denken is ook plastisch. Als neuronen getraind worden, dan worden ze namelijk efficiënter. Ze verwerken informatie sneller. Daardoor worden we steeds slimmer, niet alleen op het gebied dat we aan het leren zijn maar ook ten aanzien van hoe onze hersenen functioneren.
Daar tegenover staat dat als de neuronen voortdurend signalen krijgen dat ze in ruststand kunnen blijven, ze steeds luier worden. En uiteindelijk sterven ze af. Voor je hersenen geldt: use it or lose it.
Als je een nieuwe vaardigheid leert, dan heb je in  eerste instantie een enorme hoeveelheid neuronen nodig in je brein. Je gebruikt er eigenlijk veel meer dan voor de specifieke vaardigheid nodig is. Hoe ervarener je wordt, hoe efficiënter het proces in je brein wordt. De juiste neuronen hebben een sterke bedrading aangelegd, waardoor je brein sneller en rustiger is als je de vaardigheid uitvoert. De breinkaart is aangelegd en de neuronen die niet betrokken zijn bij de vaardigheid komen weer vrij om andere dingen te leren. Zo komt het dat je geen gebrek aan neuronen krijgt en je brein niet snel volloopt zodat er niets meer bij geleerd kan worden.
Hoewel de veranderingen in je brein heel snel te zien zijn, zijn ze pas duurzaam wanneer je bewust aandacht hebt besteed aan het leren. Bewust aandacht besteden is essentieel voor lange-termijn plastische breinveranderingen. Als taken op de automatische piloot uitgevoerd worden dan veranderen de breinkaarten alleen maar tijdelijk, maar niet permanent.
Elke dag worden duizenden nieuwe hersencellen aangemaakt en die blijven in leven als we ons flink inspannen en bewust leren. Ons brein is flexibel intelligent: het vormt de neurologische circuits zodanig dat het de taak kan uitvoeren. Het brein zegt:” als ik nu niet de juiste tool heb om een taak uit te voeren, dan maak ik een tool om de taak uit te kunnen voeren”.
Door onze aandacht te focussen veranderen we ons brein. Ons bewustzijn is nodig om doelen te stellen en keuzes te maken om aandacht te besteden aan iets dat we willen leren. Zo traint ons bewuste brein ons onbewuste brein. Ons onbewuste brein is als een efficiënte robot, die door ons bewuste brein wordt geprogrammeerd. Hoe meer je oefent, hoe meer de handelingen in het onbewuste brein worden “gebrand”. Dan zijn die handelingen niet meer bewust beschikbaar en worden ze automatisch. Denk bijvoorbeeld aan het leren fietsen. In het begin ben je heel bewust bezig met balanceren en sturen en trappen. Hoe vaker je het doet hoe onbewuster, automatischer en ontspanner je de taak kunt uitvoeren. Onbewuste processen zijn geautomatiseerde, energie-efficiënte en snelle processen. Je brein is rustiger als het automatisch taken uitvoert, het kost minder energie. Als je brein rustiger is, word je nog beter in het goed uitvoeren van de taak.
Het is realistisch te verwachten dat je beter kunt worden in dat wat belangrijk voor je is, ongeacht hoe goed je er nu al in bent. Je hersenen kunnen de nieuwe vaardigheid leren, want ze zijn plastisch. Onze verwachting speelt overigens een belangrijke rol ten aanzien van of we daadwerkelijk leren of niet. Carol Dweck leert ons hierover.
NOAM training groeimindset

Persoonlijkheid is veranderbaar en hangt samen met welbevinden

Je bent nu eenmaal wie je bent en daaraan kun je weinig veranderen versus je persoonlijkheid is ontwikkelbaar en kan sterk veranderen
Het eerste statement kijkt naar persoonlijkheid als een statische entiteit en het tweede ziet persoonlijkheid als ontwikkelbaar. Boyce, Wood en Powdthavee deden onderzoek naar of persoonlijkheid veranderbaar is en of er een samenhang is tussen persoonlijkheid en welbevinden. De resultaten zijn interessant. Hier is een samenvatting van hun onderzoeksartikel:
Persoonlijkheid wordt gedefinieerd als het psychologische aspect van de persoon dat de persoon meeneemt van de ene situatie naar de andere situatie. Uit diverse onderzoeken blijkt dat persoonlijkheid de meeste consistente predictor is van welbevinden. Zo’n 35% van de variantie tussen personen in welbevinden wordt verklaard door de persoonlijkheid. Huwelijkse status, inkomen en arbeidsstatus hebben een veel kleinere impact op welbevinden.
Als persoonlijkheid onveranderbaar is, dan heeft het niet zoveel zin om interventies te richten op de persoonlijkheid om het welbevinden van mensen te versterken. Dan is het beter om de interventies te richten op andere aspecten die wel veranderbaar zijn, ook al hebben deze aspecten een veel kleiner effect op welbevinden.
De visie op hoe statisch of ontwikkelbaar persoonlijkheid is, is veranderd in de loop der jaren. Waar in de jaren 1980 persoonlijkheid, zeker na het dertigste levensjaar, werd gezien als onveranderbaar (“set in plaster”), werd het later meer gezien als relatief veranderbaar (“set in soft plaster”). Recent longitudinaal onderzoek liet zien dat persoonlijk wel veranderbaar is, maar het is nog niet duidelijk of die verandering in persoonlijkheid ook betekenisvol is.
Maakt het iets uit dat persoonlijkheid kan veranderen?
Dat hebben de genoemde onderzoekers nu onderzocht. Ze namen de Big Five, een veel gebruikt instrument in psychologisch onderzoek. Persoonlijkheid wordt in de Big Five beschreven op de volgende dimensies:

  1. Openness to experience: openheid voor ervaringen
  2. Conscientiousness: zorgvuldigheid versus laksheid
  3. Extroversion: extraversie versus introversie
  4. Agreeableness: goedaardig en warm versus kil en kwaadaardig
  5. Neuroticism: emotionele stabiliteit versus neurotisch

Het is duidelijk dat deze persoonlijkheidsdimensies sterk gerelateerd zijn aan welbevinden. Mensen die hoog scoren op neuroticisme scoren ook hoog op mentale en fysieke gezondheidsproblemen. Extraverte personen scoren ook hoog op veerkracht. De andere drie persoonlijkheidsdimensies zijn ook gecorreleerd aan welbevinden, maar iets minder sterk dan neuroticisme en extraversie.
In het onderzoek waren 8625 individuen betrokken, grofweg de helft was mannelijk en de helft was vrouwelijk en de leeftijden varieerden van 15 tot 93 met een gemiddelde leeftijd van 44,5.
De uitkomsten waren zo:

  1. In onderzoeken naar de effecten van economische factoren op welbevinden is persoonlijkheid altijd meegenomen als onveranderbare variabele. Daardoor hebben we geen zicht gekregen op of persoonlijkheid veranderbaar is en of/hoe dit samenhangt met welbevinden.
  2. Persoonlijkheid is het sterktst geassocieerd met van welbevinden. Maar hoe je je inkomensniveau en arbeidsstatus ervaart wordt ook beïnvloed door je persoonlijkheid, dus persoonlijkheid heeft naast een directe samenhang met welbevinden ook een indirecte samenhang via de variabelen inkomensniveau en arbeidsstatus.
  3. Persoonlijkheid verandert in de loop van 2 jaar significant. De  mate waarin persoonlijkheid verandert is vergelijkbaar met de mate waarin andere veranderingen in het leven van mensen plaatsvinden zoals veranderingen in inkomen, arbeidsstatus en huwelijkse staat
  4. Veranderingen in persoonlijkheid zijn tweemaal zo sterk geassocieerd met welbevinden dan veranderingen in inkomen, arbeidsstatus en huwelijkse staat.
  5. Individuele veranderingen in persoonlijkheid zijn betere voorspellers voor welbevinden dan economische omstandigheden zoals inkomen en arbeidsstatus. Eén standaarddeviatie verschil in openness to experience is geassocieerd met 62000 dollar inkomen meer (dus als je een beetje meer open wordt voor nieuwe ervaringen gaat dat net zo sterk samen met toename in welbevinden als wanneer je 62000 dollar meer zou verdienen)
  6. Welbevinden en persoonlijkheid zijn dus sterk aan elkaar geassocieerd. Hoe de verbanden precies verlopen is niet duidelijk op basis van dit onderzoek (geen causaal verband kan worden afgeleid uit de resultaten).

Dit onderzoek kan, volgens de onderzoekers, een grote verandering betekenen in waar maatschappijen hun interventies op richten. Als persoonlijkheid zo’n grote impact heeft op welbevinden lijkt het van belang aandacht te besteden aan wie we zijn en hoe we ons verhouden tot de wereld om ons heen. We kunnen onze interventies misschien focussen op hoe onze maatschappijen functioneren, of het neuroticisme stimuleert of juist openess-to experience en extraversion stimuleert. We zouden ons kunnen richten op het stimuleren van positieve omgevingen waarin mensen kunnen groeien en ontwikkelen. Dat zou wellicht meer impact hebben dan het richten van onze peilers op werkeloosheidsbestrijding en inkomenstoename.
Het uitgangspunt van dit onderzoek is dat welbevinden van mensen belangrijk is. Ik vraag me af hoe Furedi zou reageren op het pleidooi van de onderzoekers om meer aandacht te besteden aan emotioneel welbevinden door therapie voor meer mensen beschikbaar te maken….
 

De therapie-cultuur ondermijnt zelf determinatie

In dit en dit stukje schreef ik al iets over Furedi’s provocerende boek over de therapie-cultuur. Furedi heeft het over emotioneel determinisme en causatie. Wat is het eigenlijk probleem met deze cultuur van emotioneel determinisme en causatie?
Furedi stelt het volgende: Omdat we kwetsbaar en ziekelijk zijn hebben we hulp nodig om ons ware zelf te ontdekken. De therapeut, de professional met zijn therapeutische model en verklaringen. Zo ontstaat de paradoxale situatie dat onze ware gevoelens en emoties worden opgehemeld als ongelofelijk belangrijk, terwijl we tegelijkertijd die ware gevoelens en emoties alleen kunnen ontdekken via de methoden en handboeken van de experts.
Furedi beschrijft dat er een ware “authenticiteitsindustrie” is ontstaan, die mensen helpt om in contact te komen met hun ware gevoelens en emoties. Deze industrie werkt met een therapeutische formule om mensen te trainen bepaald gedrag te laten zien. Het contrast tussen mensen die worstelen om zichzelf te leren kennen en de authenticiteitsindustrie met standaard handboeken en instructies is opmerkelijk, schrijft Furedi. Het gaat helemaal niet meer om authenticiteit, om de emoties van het individu, maar om emotionele conformiteit via gemakkelijk klinkende hapklare brokjes therapie.
Vervolgens stelt Furedi dat therapie een gevaarlijke vorm van sociale controle aan het worden is. Los vertaald:
“De therapeutische interventie kan de weerstand van de patiënt omzeilen en kan het innerlijke leven van het individu beïnvloeden op een manier die vroegere maatschappelijke instituties niet konden. In plaats van te oordelen, sympathiseren therapeuten met hun patiënten en bouwen ze een relatie op die gekenmerkt wordt door “tolerantie”. Niet-oordelen. Zo krijgen therapeuten toegang tot de subjectieve beleving van individuen. Vervolgens geven therapeuten een diagnose af en zo verklaren ze de patiënt “ziek”. Door de diagnose en het label krijgen therapeuten vervolgens een vorm van sociale controle. De rol van zieke stelt het individu vrij van bepaalde sociale en morele normen, want de ziekte kan niet de schuld zijn van de zieke zelf en de ziekte ontslaat de persoon van gedrag dat we van een gezond persoon wel zouden verwachten. In ruil voor deze vrijstellingen wordt van het individu verwacht dat hij zich miserabel voelt en dat hij er alles aan wil doen om beter te worden. De tolerante empathie is zo een vorm van sociale controle. In het adopteren van de ziek-rol accepteren individuen dat hun capaciteit om te functioneren beschadigd is, ze zijn gehandicapt, en daarom is hun vermogen om hun individuele autonomie vorm te geven significant gecompromitteerd. Ondanks zijn verstorende effect, promoot de normalisatie van ziekte een gevoel van ondergeschiktheid aan de professional. Een belangrijke ontwikkeling die de macht van de professional een boost heeft gegeven is de medicalisering. Medicalisering is het proces waarin dagelijkse levensproblemen worden behandeld als medische problemen,  en worden beschreven in termen van ziektes en syndromen en aandoeningen.”
Halverwege het boek legt Furedi uit dat therapie, hoe goed onderbouwd ook, het vermogen van mensen om zelf om te gaan met de problemen die ze tegen komen vermindert. Het probleem is niet dat professioneel advies altijd slecht zou zijn, maar het probleem is dat het de professional het proces van zelf ervaring opdoen met het oplossen van problemen ondermijnt. Intuïtie en inzichten vanuit het individu zelf worden voortdurend ondermijnd door de inbreng van professionele expertise van de therapeut. Dit heeft het onbedoelde effect dat mensen van hun eigen gevoelens vervreemden. Ze worden steeds afhankelijker en minder capabel om zelf problemen op te lossen op hun eigen manier. Uiteindelijk heeft dit consequenties voor menselijke zelf determinatie. Therapie leidt tot standaardisatie van mensen in plaats van tot individuele zelfbeschikking.
Wat denk jij? Heeft Furedi een punt als hij stelt dat het paradoxale van de therapiecultuur is dat het claimt authenticiteit te bevorderen terwijl het juist tot standaardisatie en onderdrukking leidt? En is oplossingsgerichte therapie echt anders?
 NOAM trainingen