Voorbeeld progressiegerichte coachingsdialoog

Omdat veel deelnemers aan onze training zeggen het zo nuttig vinden om progressiegerichte dialogen te analyseren, is hier een voorbeelddialoog van een progressiegericht coachingsgesprek.
dialoog met de processchaal

Je keuze volop leven

Doelen stellen en die bereiken is goed voor ons welbevinden. Als we een positief doel bereiken voelen we ons gelukkig en krijgen we energie. Als we iets naars hebben weten te vermijden voelen we ons rustig en veilig.
Elke keer dat we ons een doel stellen en het daadwerkelijk bereiken trainen we onszelf om beter te worden in het stellen van doelen en het ondernemen van acties om die doelen te bereiken. Het nemen van beslissingen betekent ook dat je een intentie krijgt om iets te gaan doen en dat je je een doel stelt. Beslissingen nemen, intenties hebben en doelen stellen doen alledrie een beroep op onze ventromediale prefrontale cortex. Een positief beroep, het gaat namelijk gepaard met het reduceren van angstgevoelens en piekeren.
Maar het kan moeilijk zijn om te beslissen welk doel je wilt bereiken. Soms lijkt elke optie verkeerd. En als we nadenken over alle negatieve kanten van een beslissing, dan wordt het nog moeilijker om een knoop door te hakken. Als we geen beslissing meer durven te nemen, kan dat leiden tot een negatieve spiraal. We worden steeds besluitelozer, ook ten aanzien van eenvoudiger keuzes. We trainen ons brein dan om besluiteloos te worden in plaats van dat we ons brein trainen om keuzes te maken en doelen te stellen.
Geen beslissingen nemen, geen intenties hebben en geen doelen stellen omdat elke beslissing, doel of intentie niet de juiste lijkt te zijn, heeft een negatief effect op ons. Ons limbisch systeem is dan actief en we worden getrokken in negatieve impulsen en slechte gewoontes.
Als we vervolgens wel weer een besluit nemen beginnen we de wereld daadwerkelijk anders te zien. Het anders zien van de werkelijkheid nadat je een beslissing hebt genomen gebeurt omdat de prefrontale cortex lagere orde sensorische cortexen top-down bestuurt. Dus als je prefrontale cortex een doel heeft, stuurt die bijvoorbeeld de visuele cortex zo aan dat je bepaalde dingen wel en andere dingen minder gaat zien. Zo word je selectiever in wat je hoort en ziet. Als je ergens specifiek op let, heb je immers een grotere kans dat je het ook gaat zien. Als we een besluit hebben genomen, gaan we ons ook focussen op oplossingen vinden voor problemen die we tegenkomen bij de uitvoering van de beslissing. En dat heeft weer een kalmerende werking op ons limbisch systeem.
Dus hoewel het ongelofelijk moeilijk kan zijn een knoop door te hakken en jezelf een doel te stellen en de intentie te krijgen om dat doel te gaan bereiken, is het niet maken van keuzes vaak schadelijker dan het wel maken ervan. De werkelijkheid is ook te complex om te kunnen spreken van “de juiste beslissing”. Een beslissing kan goed worden afhankelijk van hoe we die beslissing vormgeven, hoe we reageren op problemen, hoe we omgaan met tegenslagen.
Het gaat er dus misschien nog wel meer om dat “je je keuze volop leeft” dan welke keuze je precies maakt.

De aanknop van breinplasticiteit

In het jonge brein heeft wat het kind hoort, ziet of voelt een direct effect op hoe het brein zich ontwikkelt. In het volwassen brein is dat niet meer zo. Niet meer alles wat de persoon hoort, ziet of voelt leidt dan nog tot breinplasticiteit. Dat is maar goed ook, want veel vaardigheden die we hebben geleerd hoeven niet meer te leiden tot veranderingen in ons brein. We kunnen lopen en voor elke keer dat we nu wandelen hoeft ons brein niet opnieuw allerlei aanpassingen te doen. In plaats van dat alle ervaringen een effect hebben op ons brein, heeft het volwassen brein veel meer controle over zijn eigen plasticiteit. Waar in het jonge brein de plasticiteitsknop voortdurend op “aan” staat, staat die in het volwassen brein op “uit, tenzij…”. De breinplasticiteitsknop wordt aangezet in vier soorten situaties.
De eerste situatie is als we onze aandacht focussen. Als we ons focussen op een taak of op een doel dan krijgt ons brein de informatie dat dit belangrijk voor ons is en dat het mogelijk goed voor ons zou zijn om aanpassingen aan te brengen in ons brein. Als we dingen doen die ons dichter bij ons doel brengen, dan krijgt ons brein ook de informatie dat het verstandig is om zich aan te passen: dit werkt voor ons doel, dus onthouden! Als we een stimulans of juist een remming ervaren, dan wordt ons brein ook alert. Dus als we fouten maken (soort straf voor het brein), dan is dit een signaal voor het brein om even goed op te letten welke aanpassingen gewenst zijn. En als we iets goed doen (soort beloning voor het brein), ook dan is dat een signaal voor breinplasticiteit. En tenslotte gaat breinplasticiteit “aan” wanneer we erg verrast worden ergens door. In positieve of in negatieve zin.
Als een van deze vier triggers plaatsvindt, dan komen er chemische moleculen vrij in ons brein. Modulerende neurotransmitters. Bijvoorbeeld: als je merkt dat je iets hebt geleerd of je voelt je succesvol ergens in, dan wordt dopamine aangemaakt. Die neurotransmitter zegt “bewaar dit”. Als je positief of negatief wordt verrast dan komt een andere neurotransmitter vrij: noradrenaline. Dat vertelt het brein “Geweldig” of juist “Kijk uit!”. Als je helemaal gefocust bent op wat je doet, dan komt acetylcholine vrij. Die neurotransmitter zegt tegen het brein “Probeer dit eens”, zodat je er achter komt wat je moet weten of doen in de situatie. Deze neurotransmitters komen alleen vrij wanneer het brein ze nodig heeft en niet wanneer we de dingen doen die we altijd al deden en die niks nieuws vragen van ons brein.
Dus wanneer gaat de breinplasticiteit als het ware weer “aan”? Ten eerste als we onze aandacht focussen op een taak of op een doel. Ten tweede als we een beloning of een straf ervaren. Ten derde als ons brein merkt dat ons gedrag goed werkt om een bepaald doel te bereiken. En ten vierde als ons brein wordt verrast of bedreigd door iets onverwachts.
Dus wil je graag dat je brein zich gaat aanpassen? Leer dan eens een nieuwe vaardigheid, focus je ergens op, zoek situaties op waarin je verrast zult worden omdat ze nieuw voor je zijn en kies een doel waaraan je gericht gaat werken.

Drie varianten van doelbewust oefenen

Mensen kunnen veel tijd besteden aan een activiteit zonder dat ze beter worden in die activiteit. Dat komt omdat bezig zijn met een activiteit op zich niet voldoende is om beter te worden. Neem bijvoorbeeld autorijden. Je kunt elke dag uren doorbrengen in de auto en zo veel tijd besteden aan autorijden, maar dat zegt nog niets over of je beter wordt in autorijden. Als je zonder aandacht en op de automatische piloot je auto bestuurt, word je niet beter en kun je zelfs juist minder vaardig worden. Er is een manier om wel beter te worden in een activiteit en die manier is doelbewust oefenen. Bij doelbewust oefenen zoek je eerst je huidige grens op, daar waar het nu moeilijk begint te worden voor je. En vervolgens oefen je juist dat wat je zo lastig vindt. In kleine stukjes en gedurende lange tijd. Je vergelijkt je prestaties telkens met een norm. En je zoomt in op wat je nog fout doet, zodat je dat gericht kunt proberen te verbeteren.
Hier zijn drie varianten van doelbewust oefenen:
variant 1. De muziekmanier
Deze manier van oefenen gaat net zoals het oefenen van een muziekstuk. Je hakt eerst de activiteit waar je beter in wilt worden in kleine stukjes. Daarna focus je op het oefenen van elk van die kleine stukjes, door:
1. op een rij te zetten wat je allemaal al kan en weet en wat je allemaal al lukt met betrekking tot dat stukje van de activiteit;
2. op een rij te zetten wat je nog moeilijk vindt of wat je vaak fout doet en te bedenken wat je al weet over hoe je die fout kunt verbeteren;
3. een uur per dag met je volle aandacht te oefenen met het verbeteren van wat je nog moeilijk vindt. Probeer tijdens het oefenen als een soort observator te kijken naar je eigen gedrag. Ben je op de goede weg? Moet je iets bijstellen?
4. na afloop van je oefening te vergelijken wat jij hebt gedaan met de objectieve maatstaf die je hebt gekozen. Bedenk wat je al beter af ging dan eerder en wat je nog niet goed deed. Analyseer vervolgens wat er nog niet goed ging en hoe je dat de volgende keer kunt verbeteren.
Variant 2. De schaakmanier
Deze manier van oefenen gaat net zoals het oefenen van schaakzetten. Stel dat je bijvoorbeeld beter wilt worden in het opstellen van realistische budgetbegrotingen. Oefen daar dan mee door:
1. uit te gaan van een case. Neem bijvoorbeeld een project in gedachten dat in het verleden al eens met succes binnen het gestelde budget is uitgevoerd.
2. te bedenken hoe je in deze case goed zou kunnen acteren. Stel bijvoorbeeld een budgetbegroting op voor dit project.
3. te vergelijken wat je zelf deed met de acties van een “meester in het veld”. In het budgetvoorbeeld vergelijk je je eigen opgestelde budget met het daadwerkelijke budget zoals dat voor dit project gold.
4. je fouten te onderzoeken. Als jouw acties afwijken van die van de meester, onderzoek dan waarom dat zo is. In het voorbeeld van het projectbudget kijk je welke inschattingsfouten je hebt gemaakt en wat je daarvan kunt leren.
Variant 3. De sportmanier
De derde manier van doelbewust oefenen is de sportmanier. Stel dat je beter wilt worden in trainingen geven. Oefen daar dan mee door:
1. je basisvaardigheden te versterken. Dit doe je door je bestaande kennis over wat werkt op te frissen. Bijvoorbeeld door je oude studieboeken over het onderwerp waar je beter in wilt worden er nog eens bij te pakken of door je basisvaardigheden nog eens te oefenen terwijl je ze al kunt.
2. gericht te simuleren. Dit doe je door je voor te stellen dat er iets compleet onverwachts gebeurt wat te maken heeft met je vaardigheid en je vervolgens af te vragen hoe je effectief zou kunnen reageren in die onverwachte situatie. Schrijf je ideeën op over hoe je effectief kunt reageren. Zoek vervolgens op wat er in de literatuur bekend is over effectief reageren in dergelijke omstandigheden en vergelijk wat jij hebt opgeschreven met wat er bekend is vanuit de (wetenschappelijke) literatuur.

Je ontdoen van ballast

Hoeveel tijd besteed je op je dag aan dingen die je wilt doen? En hoeveel tijd besteed je aan dingen die je ervaart als ballast? Laatst werkten we met een groep managers die nadachten over dit soort vragen aan de hand van vijf progressiegerichte vragen. En meerdere managers gaven aan zich te realiseren dat ze veel aandacht gaven aan dingen die ze als niet nuttige en wel verplichte kost ervoeren.
Als je progressiegericht werkt, focus je o.a. op de progressie die je graag wilt bereiken in de toekomst. Je wilt bijvoorbeeld meer tijd besteden aan het bijhouden van je vakliteratuur, omdat je het belangrijk vindt om je kennis te blijven ontwikkelen. Een dergelijk doel zou je een + doel kunnen noemen. Je streeft naar het bereiken van iets positiefs. Een paar managers in de training gaven bijvoorbeeld aan beter te willen worden in het voeren van lastige gesprekken.
Zou het proberen te vermijden van iets negatiefs ook een progressiegericht doel kunnen zijn? Dus, dingen doen om te vermijden dat je situatie slechter wordt of dat je afglijdt? Een dergelijk doel zou je een – doel kunnen noemen. Je wilt bijvoorbeeld niet weer terugvallen in je oude gewoonte om teveel te snoepen, want je wilt het negatieve van gewichtstoename vermijden. Een aantal managers in de training zeiden bijvoorbeeld dat ze wilden voorkomen dat hun dagen opgeslokt werden door ad hoc regeldingetjes.
In de progressiegerichte aanpak passen beide soorten doelen prima. Zowel de + die je zoekt als de – die je vermijdt kunnen belangrijk voor je zijn. Mits je ten aanzien van je doel maar progressie wilt bereiken.
Dus je wilt beter worden in het bereiken van het positieve of je wilt beter worden in het vermijden van het negatieve. Zonder verbeterbehoefte, geen progressiegericht werken.

"Gewoon doen"

Heb je soms goede ideeën maar komt het er niet van ze uit te voeren? Hier zijn vier gedachten die misschien kunnen helpen om van idee naar actie te komen:Klik hier om meer te lezen

Onbewuste verklaringen voor prestaties

Deze weken geven we veel trainingen in de groeimindset. Het is een onderwerp dat vaak een heleboel oproept bij mensen als ze ervan horen. Wat geloof ik eigenlijk over de ontwikkelbaarheid van capaciteiten? Denk ik (onbewust) meer op een statische manier over de mogelijkheid om progressie te boeken of op een groei manier? Wat zeg ik tegen anderen en hoe beïnvloed ik hun mindset met wat ik zeg? Welke feedback kreeg ik vroeger als kind vaak en welke feedback krijg ik nu? Welke mindset wil ik eigenlijk hebben en hoe beïnvloed ik mijn eigen mindset?
Het leren kennen van de groeimindset is eigenlijk een bewustwordingsproces hoe je nu over de werkelijkheid denkt. Welke logische verklaringen je geeft voor goede of slechte prestaties van jezelf en anderen.
Stel je eens voor dat iemand je het volgende raadseltje voorlegt en je vraagt dat op te lossen. Het gaat over een jongen met een talenknobbel en over een jongen met een wiskundeknobbel.
Deze jongen heeft een talenknobbel en is zwak in rekenen
Meester Ron van klas 7 van de lagere school legt de Cito-scores op tafel en wijst naar de scores voor rekenen. Jullie zoon scoort laag op alles wat met rekenen te maken heeft, legt hij uit aan de ouders. Hij heeft geen aanleg voor rekenen, dat is duidelijk te zien als je naar zijn prestaties van de afgelopen 6 jaar kijkt. Hij heeft veel tijd nodig voor eenvoudige sommen en het gaat hem al snel boven zijn pet. Hij heeft wel een talenknobbel, kijk maar naar zijn scores. Een echte alfa jongen! Hij kan het beste iets met zijn aanleg voor talen gaan doen later.
Deze jongen heeft een natuurlijke aanleg voor wiskunde
Meneer Jaspers staat op het podium van de middelbare school en houdt een toespraak voor een jongen van 17 die geslaagd is voor het VWO. Deze jongen heeft een talent voor wiskunde, vertelde hij het publiek. Hij is geslaagd voor wiskunde-B met een 9,5. En hij heeft voor zijn plezier alle wiskunde-D stof van 3 jaar zelf bestudeerd. Hij gaat nu natuurlijk wiskunde studeren, een vak waar hij echt voor in de wieg is gelegd. Hij is geboren met een wiskundeknobbel!
Maar het is dezelfde jongen

Dat moet toch wel over twee verschillende jongens gaan. Maar nee, het interessante is dat dit over dezelfde jongen gaat. En dat is het raadseltje. Hoe verklaar jij dat deze jongen op 9 jarige wordt gezien als een alfa-talent met een gebrek aan wiskundig inzicht, terwijl hij op 17 jarige leeftijd juist wordt gezien als een geboren wiskundetalent?
Het blijkt dat veel mensen grofweg twee soorten verklaringen hebben voor de resultaten van deze jongen.
Verkeerde inschatting
De eerste verklaring is dat er op de lagere school een verkeerde inschatting is gemaakt. Die verklaring gaat ongeveer zo. Deze jongen was altijd al begaafd op wiskundig gebied, maar het kwam er gewoon op de lagere school niet uit. Hoe dat kan is moeilijk te zeggen, maar het moet wel een verkeerde inschatting zijn geweest, omdat hij anders nooit dit resultaat had bereikt. Want dit soort goede resultaten bereiken mensen alleen wanneer ze er talent voor hebben. Iedereen wordt geboren met sterke en zwakke punten. Je intelligentieniveau, je capaciteiten en je persoonlijkheid zijn aangeboren. Je kunt ze niet of nauwelijks veranderen.
Effectief en hard gewerkt
De tweede verklaring gaat ongeveer zo. Deze jongen moet gedurende een aantal jaren wel hard aan zijn wiskundige vaardigheden gewerkt hebben. Hij zal wel een interesse hebben ontwikkeld voor wiskunde. En hij moet wel goed hebben geleerd en ondersteuning hebben gekregen. Hij was immers helemaal niet goed in wiskunde toen hij 9 was en heeft toch op 17 jarige leeftijd indrukwekkende wiskunderesultaten bereikt. Dit soort goede resultaten bereiken mensen alleen wanneer ze zich gericht inspannen om beter te worden in wat ze nog niet goed kunnen. Als ze veel oefenen. En als ze het graag willen. Iedereen kan, ongeacht waar die nu staat, beter worden. En het is dan normaal dat mensen zich moeten inspannen om beter te worden. Inspanning is zelfs een voorwaarde om beter te worden. Je intelligentieniveau, je capaciteiten en je persoonlijkheid zijn sterk veranderbaar. Als je tenminste gefocust leert.
De eerste verklaring is de verklaring die mensen met een statische mindset zouden geven. De tweede verklaring is een kenmerk van een groeimindset. Meer weten of lezen over de groeimindset?
1. welk muziekinstrument zou je willen leren bespelen?
2. de effecten van mindsets op leren en presteren
3. training groeimindset

De ontwikkeling van een expert

Een expert is iemand die heel veel weet van zijn vakgebied, die jaren en jaren minutieus heeft geoefend en zich heeft verdiept in het betreffende vak.
Als je net begint met het leren van motorische vaardigheden, zoals skiën, fietsen en tennissen, is het erg handig als je in staat bent om veel verschillende dingen tegelijkertijd in de gaten te houden en je aandacht goed te kunnen focussen. Er wordt een sterk beroep gedaan op je werkgeheugen. Maar als je de motorische vaardigheid in de vingers begint te krijgen, wordt er een veel minder sterk beroep gedaan op je werkgeheugen en aandachtsspanne. Mensen die dus een veel informatie kunnen vasthouden in hun werkgeheugen leren over het algemeen de motorische vaardigheid in het begin sneller dan mensen die daar minder sterk in zijn. Maar als de vaardigheid bekend begint te worden is dit type intelligentie geen voorspeller meer van welk niveau iemand kan bereiken.
Bij sommige cognitieve vaardigheden blijft het belangrijk om een goed werkgeheugen en een goede aandachtsspanne te hebben, maar de ervaring die je hebt opgedaan door de jaren heen speelt ook een belangrijke rol in het bereiken van een expertniveau. Hoe meer gerichte ervaring je opdoet, hoe gespecialiseerder je kennis wordt.
Om de ontwikkeling van expertise te begrijpen moeten we dus onderscheid maken tussen perceptuele-motorische expertise (bijvoorbeeld tennissen) en cognitieve expertise (bijvoorbeeld wiskunde). Perceptuele-motorische expertise vergt automatisering van gedragspatronen. Cognitieve expertise vraagt ervaring en hangt deels af van onbewuste geautomatiseerde gedachten en in sterke mate op de verwerving van kennis. En omdat vooral in het vroege leerproces dit heel veel vraagt van ons werkgeheugen, is het vaak moeilijker om een expert te worden dan om er een te zijn.
Een cruciale vraag ten aanzien van of iemand een expert kan worden op een bepaald gebied is de vraag of die persoon een expert wil worden op dat gebied. Mensen worden alleen echte experts als ze daarvoor kiezen. Want het kost heel veel inspanning en moeite om een expert te worden, dus dat krijg je alleen voor elkaar als je het wilt. Mensen kiezen er over het algemeen voor om een expert te worden op een bepaald gebied als ze interesse hebben in dat gebied.
Dat expert niveau kun je bereiken door een proces dat zo gaat: je merkt dat iets je vrij makkelijk afgaat als je er mee begint (aanleg), je vindt het daardoor leuk (interesse), je gaat je er daardoor intensiever op richten (oefenen) en je sociale omgeving stimuleert je omdat je er lol in hebt en het je goed afgaat (ondersteuning). Talenten worden op die manier vaak gekanaliseerd door interesses. Een kind merkt bijvoorbeeld op school dat een bepaald vak hem vrij makkelijk afgaat en heeft daar plezier in (voelt zich competent) en ontwikkelt daardoor een interesse voor dat vak. Over het algemeen zijn mensen sneller geïnteresseerd in dingen waarvan ze merken dat het ze als ze er net mee beginnen wel redelijk makkelijk afgaat. Als iets je redelijk makkelijk afgaat en je ontwikkelt er een interesse voor dan verdiep je je er meer in, bouw je je kennis en vaardigheden uit en word je er steeds beter in.
Een expertniveau bereiken kan ook via een proces dat zo gaat: je vindt iets interessant (interesse), je gaat je er daardoor intensiever op richten (oefenen) waardoor het je steeds makkelijker afgaat (competentie) en je sociale omgeving je stimuleert omdat je er lol in hebt en je er steeds beter in wordt (ondersteuning). Als mensen interesse hebben in een bepaald vak, dan zijn ze bereid om er tijd aan te besteden, te oefenen, problemen op te lossen en diepgaand te leren. Daardoor worden ze er steeds beter in.
Er zijn dus meerdere wegen die je kunt bewandelen om op een expertniveau terecht te komen. Wat elk van die wegen gemeen heeft is dat mensen pas een expertniveau weten te bereiken na jaren van gericht oefenen, kennis verwerven en hulp en aanmoediging krijgen van de sociale omgeving.

Welk muziekinstrument zou je willen leren bespelen?

Je mindset heeft invloed op wat je bereikt, op hoe je leert en op hoe je je voelt. Je mindset heeft ook een effect op je relaties met anderen en op hoe je samenwerkt met anderen. Om die relatie tussen je mindset en je leren, presteren en floreren te illustreren een hypothetisch en eenvoudig voorbeeld.
Stel dat iemand aan je vraagt:”Welk muziekinstrument zou je willen leren bespelen?” En stel dat je een groeimindset hebt. In dat geval zou je gaan nadenken over of een muziekinstrument bespelen iets is dat je interessant lijkt. En mocht het idee je aanspreken, dan zou je een instrument kiezen dat je graag zou willen kunnen bespelen. De vraag of je aanleg hebt voor het bespelen van een instrument zou niet relevant voor je zijn, in plaats daarvan zou je geïnteresseerd zijn om te horen over hoe je het betreffende instrument kunt leren bespelen. En als je zou starten met het leren bespelen van het instrument, zou je niet uit het veld geslagen zijn wanneer je het moeilijk zou vinden. Dat zou je normaal vinden. Want alle begin is immers moeilijk. Je zou de moeilijkheid ervaren als uitdagend. Je zou oefenen en feedback vragen en je richten op het leerproces. En als er weer eens een valse toon uit je instrument zou komen, zou je dat niet leuk vinden maar ook geen drama. Ik kan het nog niet, zou je denken. Moeilijkheden en fouten maken zijn een normaal onderdeel van leren. En je zou doorgaan met oefenen. Je zou goed opletten hoe je docent of een expert op het gebied het instrument bespeelt. Zodat je van hun expertise leert. Langzamerhand zou je beter worden in het bespelen van het instrument. En wie weet waar je dan terecht zou komen.
Als je een statische mindset hebt en deze vraag zou je worden gesteld zou je anders denken. Je zou je in eerste instantie afvragen of je muzikale aanleg hebt. Is het antwoord “nee”, dan zou je zeggen:”Nee, ik heb geen talent voor het bespelen van een muziekinstrument. Niks voor mij”. En je zou er niet aan beginnen. En je zou het dus ook niet leren, waardoor je bevestigd wordt in je overtuiging dat je er geen talent voor hebt. Als je zou denken “ja, ik heb er aanleg voor”, dan zou je een instrument kiezen en je zou beginnen met bespelen ervan. En wellicht zou het je in het begin makkelijk afgaan, je hebt er immers aanleg voor. Maar al vrij snel zou je tegen je grenzen oplopen. En je zou mensen zien die veel beter zijn dan jij. Je gaat fouten maken. Het muziekstuk is te moeilijk. Het klinkt naar niks. En dan raak je in de war. Wat betekent deze tegenslag? Heb je er dan toch geen talent voor? Je ziet iemand anders de mooiste melodieën produceren, terwijl het bij jou valse noten regent. Helaas, concludeer je, ik heb toch geen aanleg. Ik kan het niet. En je zou stoppen met oefenen. En niet beter worden in het bespelen van het instrument.
Wat je (onbewust) gelooft over de oorzaken van goede prestaties van mensen heeft invloed op je gevoel en op je gedrag en het resultaat dat je vervolgens bereikt.

Verbeterde breinfuncties zichtbaar

Sudoku’s en kruiswoordpuzzels zijn leuk tijdverdrijf, maar ze verbeteren onze hersenfuncties niet. Gerichte breinoefeningen zoals je die hier kunt vinden blijken wel daadwerkelijk ons brein te veranderen en verbeteren. Deze verbeteringen zijn enerzijds de rapportage van mensen dat hun algemene stemming is verbeterd, hun dagelijkse activiteiten makkelijker verlopen en hun zelfvertrouwen is toegenomen. In het brein is de verbetering ook daadwerkelijk te zien.
Nadat mensen gericht auditieve oefeningen hebben gedaan is te zien dat de neuronen sneller reageren op spraak. Hun neurale timing verbetert. EEG studies hebben de amplitude gemeten in het brein en laten zien dat de visuele perceptie verbetert door visuele oefeningen en dat de achteruitgang in selectieve aandacht wordt gestopt en omgekeerd, wat leidt tot betere cognitieve functies en betere geheugenfuncties. Een imaging studie laat zien dat de integriteit van de occipito-temporale witte materie verandert na gerichte breinoefeningen, wat geassocieerd is met betere probleemoplossing en logische redenering. fMRI data laat zien dat dat er trainingsgerelateerde activiteit te zien is in hersengebieden die geassocieerd zijn met visuele aandacht. En een studie waarin een EEG werd gebruikt liet zien dat er modificaties zijn in het brein die geassocieerd zijn met een betere geheugenfunctie.