Dit weekend las ik het nieuwe boek van Oliver James, Not in your Genes, uit. Omdat zijn boek een enorme hoeveelheid casebeschrijvingen bevat, was dat soms wel doorbijten. James pleit ervoor dat studenten in medische studies veel meer informatie krijgen over de invloed die de omgevingsfactoren hebben op hoe mensen zich ontwikkelen. Hij vindt dat de assumptie dat onze genen verklaren wie we zijn en wat we bereiken is gebaseerd op drijfzand. Ook stelt hij dat we er klakkeloos van uit gaan dat onze genen verklaren waarom familieleden op elkaar lijken (qua persoonlijkheid, mentale ziektes, vaardigheden, intelligentie), terwijl het net zo goed kan zijn dat de manier van opvoeden en de gezamenlijke omgeving de verklarende factor zijn.
Wat me aanspreekt in zijn boek is dat hij de lezer aan het denken zet. Gezond verstand zegt ons dat we de oorzaak voor de overeenkomsten en verschillen tussen familieleden natuurlijk kunnen vinden in de genen. Maar James zet een krachtige boodschap tegenover dit gezond verstand en geeft een alternatieve verklaring. De manier waarop we onze kinderen opvoeden lijkt bijvoorbeeld vaak erg op hoe we zelf zijn opgevoed en dat verklaart waarom familieleden zo op elkaar lijken.
Als je in zijn verklaring stapt, dan krijg je als ouder opeens veel meer beïnvloedingsmogelijkheden om het goed te laten gaan met je kind, dan wanneer je ervan uitgaat dat je kind nu eenmaal bv een geestelijke ziekte heeft vanwege zijn genen. Of je een dergelijke boodschap ziet als beschuldiging aan het adres van ouders (je hebt de geestelijke ziekte van je kind veroorzaakt) of een hoopvolle boodschap dat ouders kunnen zorgen voor geestelijke gezondheid bij hun kinderen hangt af van je perspectief.
Wat me niet aanspreekt in het boek is dat ik James’ redenering niet sluitend vind. Het klinkt mij in de oren dat James zo redeneert: omdat we niet kunnen bewijzen dat onze genen bepalend zijn voor wat we bereiken, of we arm of rijk worden, hoe intelligent we worden, welke persoonlijkheid we ontwikkelen en welke mentale ziektes we ontwikkelen, moet onze opvoeding de bepalende factor zijn. Dat is volgens mij geen sluitende redenering, omdat het verwerpen van de hypothese dat genen doorslaggevend zijn niet automatisch betekent dat dus de omgeving en de opvoeding doorslaggevend zijn. Hij haalt zijn bewijs voor die stelling uit zijn jarenlange ervaring als psychotherapeut. Dat ‘bewijs’ is vooral anekdotisch.
De redenering dat de opvoeding en de omgeving zorgen voor epigenetische processen, waarbij dus zowel de genen als de invloed van de omgeving in een complex samenspel zorgen voor hoe iemand wordt, klinkt mij genuanceerder in de oren. James stelt dat omdat we tot op heden de verschillen en overeenkomsten in persoonlijkheid, intelligentie, mentale ziektes en prestatieniveaus tussen mensen niet hebben kunnen verklaren aan de hand van de genen, we de hypothese moeten verwerpen dat genen ook maar iets te maken hebben met die verschillen en overeenkomsten. Hij verwerpt ook dat epigenetische processen een bepalende rol spelen in hoe mensen worden. Wat hem betreft hebben onze genen geen enkele doorslaggevende rol en ook epigenetica niet. Dat zou best waar kunnen zijn. Maar op basis van dit boek kan ik zijn hypothese niet omarmen.
De bijlagen in het boek zijn interessant om te lezen. Een ervan gaat over de tweelingstudies. Een tweelingstudie vergelijkt de mate van overeenkomsten tussen identieke tweelingen en niet identieke tweelingen van hetzelfde geslacht. Als de identieke tweelingen meer overeenkomsten hebben dan de niet identieke tweelingen dan wordt dit gezien als bewijs voor de bepalende factor die genen spelen in hoe mensen zijn. James stelt dat een groot probleem bij de onderzoeksresultaten van tweelingstudies is dat men de assumptie hanteert van gelijke omgevingen. De onderzoekers gaan ervan uit dat de omgeving van de twee soorten tweelingen niet significant verschillen en dat daarom verschillen in de mate van overeenkomst tussen eeneiige tweelingen en twee-eiige tweelingen moet worden toegeschreven aan hun genen. Maar dat klopt niet. Eeneiige tweelingen en twee-eiige tweelingen worden niet hetzelfde behandeld. Eeneiige tweelingen worden veel meer hetzelfde behandeld dan twee-eiige tweelingen. Eeneiige tweelingen zien er hetzelfde uit en het uiterlijk van mensen speelt een grote rol in hoe ze worden behandeld door anderen. Mensen die aantrekkelijk zijn roepen een andere reactie op dan onaantrekkelijke mensen. Dus identieke tweelingen roepen dezelfde soort reacties op in anderen en twee-eiige tweelingen niet. Daarmee leveren tweelingstudies dus geen bewijs dat genen de oorzaak zijn voor hoe mensen zijn en worden.
Als je houdt van een schrijfstijl vol anekdotes en verhalen en casuïstiek en van krachtige stellingnames, dan is dit boek beslist een aanrader
Momenteel lees ik het nieuwe boek van Oliver James, Not in your genes, the real reason children are like their parents. Het boek heeft al een pittig kritische recensie gekregen, wat ik intrigerend vond vanwege de stellige toon waarmee de conclusies van James worden afgekraakt: alles is fout en hij leeft op een andere planeet dan de rest van de wereld.
Tot wat voor soort conclusies komt Oliver James?
Hier zijn er een paar, in zijn hoofdstuk “It’s the environment, stupid!” samengevat en vertaald:
1. Genen verklaren niet waarom sommige mensen rijk zijn en andere mensen arm. Als genen dit niet verklaren, dan kunnen we een samenleving opbouwen waarin geen armoede is. Met de juiste opvoeding en een ondersteunende samenleving kunnen kinderen van nu arme ouders goed presteren op school en net zulke succesvolle carrières opbouwen als kinderen van nu rijke ouders.
2. Genen verklaren niet waarom sommige mensen topprestaties bereiken en anderen niet. Als genen dit niet verklaren dan kan elk van ons goed leren presteren. als we daarvan uitgaan, dan kunnen we een schoolsysteem ontwikkelen dat daar van uit gaat en waarin alle kinderen kunnen floreren en goed presteren.
3. Genen verklaren niet waarom sommige mensen een geestelijke ziekte krijgen en anderen niet. In dit boek heb ik een overweldigende massa aan bewijs gegeven dat de combinatie van hoe we in onze jonge jaren worden behandeld en opgevoed en in welke samenleving we leven de belangrijkste verklarende factor is waarom mensen geestelijke ziektes ontwikkelen. Als we onze opvoeding en onze samenleving verbeteren dan kunnen we geestelijke ziektes dus grotendeels voorkomen.
4. Genen verklaren onze individuele psychologie niet. Dus genetische tests om onze persoonlijkheidskenmerken (traits) te achterhalen zijn verspilling van geld en moeite. Geadopteerde kinderen doen er beter aan goed te kijken naar hoe ze door hun opvoeders zijn opgevoed als ze willen begrijpen waarom ze zijn zoals ze zijn, in plaats van op zoek te gaan naar hun genetische ouders om te leren begrijpen waarom ze bepaalde persoonlijkheidstrekjes hebben.
5. We moeten stoppen met de vele onjuiste verklaringen in de media, waar bijna sprake is van een genenreligie. Onderzoekspublicaties zoals ‘no genetics influence for childhood behaviour problems from DNA analysis‘ worden actief genegeerd door de BBC. De farmaceutische industrie heeft de media succesvol overtuigd dat geestelijke ziektes (en intelligentie) moeten worden begrepen vanuit genetische overerfbaarheid. Dat is bizar, omdat de onderzoeksresultaten vrijwel compleet het tegenovergestelde aantonen.
Ik ga met interesse verder lezen en denk dat dit boek me wel aanleiding zal geven er nog eens iets over te schrijven.
In het nieuws deze week werd aandacht besteed aan de toegenomen problemen met excessief alcoholconsumptie onder jongeren. Terwijl men had verwacht dat met het verhogen van de leeftijd waarop jongeren alcohol mogen drinken het de goede kant op zou zijn gegaan. De verwachting was juist een vermindering van excessief alcoholgebruik. Meta-analyses en onderzoeken naar welke interventies en maatregelen effectief het alcoholgebruik en -misbruik doen afnemen, laten voor zover ik dat overzie een diffuus beeld zien. Sommige interventies waarvan men zou verwachten dat die goed werken, blijken juist een averechts effect te hebben (bijvoorbeeld het programma DARE, drug abuse resistence education doet alcoholgebruik juist toenemen).
In een onderzoeksartikel van Houben et al wordt een interventie beschreven die een goed effect lijkt te hebben bij probleemdrinkers die deel willen nemen aan de interventie. Dat is het trainen van je working memory (WM). Alcohol heeft een verstorende werking op je executieve functie en ook op je werkgeheugen (dat is je vermogen om doelrelevante informatie te onthouden en bewerken). Als dit soort functies zwakker worden, dan nemen de automatische impulsen de leiding over en kan alcoholgebruik uit de hand lopen. In het onderzoek van Houben et al, deden 48 probleemdrinkers mee met een WM training gedurende 25 dagen.
Als je je werkgeheugen traint, train je je executieve functies en de onderzoekers wilden weten of de probleemdrinkers dan ook beter in staat waren om hun automatische impulsen te beheersen en dus minder te gaan drinken. Dat bleek het geval. De training zorgde er inderdaad voor dat de werking van het werkgeheugen beter werd en de alcoholconsumptie nam gedurende de maand na de training af. Het effect was vooral sterk bij mensen die een sterke automatische voorkeur hebben voor alcohol. De probleemdrinkers dronken bijna tien glazen minder per week.
Deze onderzoeksresultaten laten zien dat het versterken van de werking van je werkgeheugen een effectieve strategie kan zijn om alcoholgebruik te verminderen, door het versterken van de controle over je automatische impulsen om alcohol te drinken.
Oefeningen om je werkgeheugen te versterken kun je vinden op www.brainhq.com
Deze preview verscheen op managementboek:
Wil je ergens succesvoller in worden? Zegt iemand anders tegen je dat hij iets echt niet kan? Dan is een groeimindset nodig. Dat zegt Gwenda Schlundt Bodien in haar nieuwe boek Hersenvitaminen. In deze preview licht ze dat toe.
Steevast als ik met mensen in gesprek ben over de groeimindset van Carol Dweck, roept dit een mengeling van gedachten en gevoelens bij hen op. Ze worden nieuwsgierig: wat is dat precies, een groeimindset of een statische mindset en welke mindset heb ik zelf? Ze vinden het confronterend: welke mindset is bij mij gestimuleerd in de loop van mijn leven en welke mindset stimuleer ik onbedoeld bij anderen? En al snel komt de vraag: hoe kan ik een groeimindset stimuleren in mijn team of organisatie, bij mijn kinderen, medewerkers, leerlingen, collega’s, liefdespartner en bij mezelf? Ik vind dat een begrijpelijke vraag. Daarom schreef ik Hersenvitaminen, meer succes met de groeimindsetmix.
Iets meer dan tien jaar geleden las ik voor het eerst een publicatie van de wereldberoemde Stanford-professor Carol Dweck, waarin ze beschreef hoe je mindset een groot effect heeft op hoe je leert, hoe je presteert, hoe je samenwerkt en op hoe je je voelt. Haar beschrijving van de statische mindset (een dubbeltje wordt nooit een kwartje) en de groeimindset (iedereen kan, ongeacht waar die nu staat, slimmer, vaardiger en capabeler worden) was glashelder en ik begon de mindset van mezelf en anderen overal te herkennen.
Haar experimenten waaruit bleek dat een klein compliment een groeimindset of een statische mindset kon oproepen bij de ontvanger vond ik fascinerend. Een compliment als ‘jij bent vast heel intelligent’ bleek helemaal geen goed effect te hebben op de ontvanger ervan: faalangst en een angst om het positieve label te verliezen, minder goed presteren als de taak moeilijker werd, minder plezier in het uitvoeren van de taak, uitdagingen uit de weg gaan en een lager zelfvertrouwen.
Maar terwijl het me steeds duidelijker werd wat het effect is van een statische mindset of een groeimindset, merkte ik ook dat er relatief weinig praktische tips te vinden waren over hoe je een groeimindset kunt stimuleren bij jezelf en anderen. En dat terwijl er zoveel meer te doen en zeggen valt dan de manier waarop je complimenteert!
Mijn eerdere boeken, waaronder bijvoorbeeld Ontwikkel je mindset, gaan diep in op progressiegerichte gesprekstechnieken. Dat boek is vooral geschikt voor coaches, leidinggevenden, trainers en adviseurs die de progressiegerichte aanpak heel goed in de vingers willen leren krijgen. Maar dit nieuwe boek, Hersenvitaminen, is een laagdrempelig en praktisch boekje voor iedereen die snel overzicht wil krijgen over de theorie van de groeimindset en vooral snel met praktische tips aan de slag wil om een groeimindset te krijgen en stimuleren.
Hoe geef je feedback zodat er een groeimindset ontstaat bij de medewerker, de leerling of student, de docent en je collega? Wat kun je doen zodat je zelf een voorbeeld bent van iemand met een groeimindset? Hoe kun je een groeimindsetklimaat stimuleren in je team, organisatie, onderwijsinstelling? Hoe zorg je dat je voorbij het niveau komt van het toepassen van trucjes en het bewijzen van niet meer dan een lippendienst aan de groeimindset?
Met het boek Hersenvitaminen leer je vijf ingrediënten gebruiken om een groeimindset te stimuleren bij jezelf en anderen. Bij elk ingrediënt krijg je een aantal praktische tips aangereikt hoe je met de toepassing van dat ingrediënt kunt beginnen. De ingrediënten zijn beschreven in vijf korte hoofdstukken: Herken je Mindset, Kies een doel waarmee je groeit, Laat je hersenen groeien, Oefen zodat je groeit, Leer progressiegericht werken. In de bijlage vind je do’s en don’ts voor het ontwikkelen van een groeimindsetcultuur in je team of organisatie.
Ben je teamcoach, adviseur, trainer, teamlid of begeleid je intervisiegroepjes? Wil je graag effectief intervenieren in groepssituaties, zodat in een constructieve sfeer daadwerkelijk progressie wordt geboekt? Dan is de training progressiegericht werken met groepen iets voor jou. In deze vijfdaagse training leer je om te doen wat werkt in diverse groepssituaties. Denk hierbij aan het begeleiden van teams die een veranderproces doormaken, teambegeleiding bij conflicten, het geven van een training, effectief vergaderen en progressiegerichte intervisie.
Hier is informatie te vinden over de training progressiegericht werken met groepen en hier kun je je inschrijven.
Als cliënten besluiten om in coaching te willen gaan, dan hebben ze over het algemeen de perceptie dat er een probleem is dat buiten hun controle ligt. De coach gaat vervolgens in gesprek om de cliënt te helpen. Als dit coachingsproces effectief is, dan ontstaat bij de cliënt meer en meer de perceptie dat hij zijn eigen problemen kan oplossen en zijn doelen kan bereiken. Lynch, in een bewerking van Wampold (zie plaatje) beschrijft dit proces in termen van de ontwikkeling van self-efficacy overtuigingen. Dat is als het ware het gevoel dat je in staat bent om progressie te boeken. Er zijn drie behulpzame paden in dit proces: de ondersteunende relatie tussen de coach en de cliënt, 2) het creëren van de verwachting dat ‘het beter kan gaan’ en 3) het ondernemen van gezonde stappen en acties
Kijkend vanuit de zelfdeterminatie theorie speelt bij elk van die drie behulpzame paden een motivationeel aspect. Een cliënt die autonoom gemotiveerd is om met de betreffende coach te gaan praten, zal meer baat hebben bij de coaching. Een cliënt die oprecht de overtuiging krijgt dat verbetering mogelijk en zelfs waarschijnlijk is, zal een hogere kwaliteit motivatie krijgen om zelf stappen te gaan ondernemen. Een cliënt die autonoom gemotiveerd is om de gezonde stappen te zetten, zal minder last krijgen van zijn symptomen en progressie boeken.
Progressiegericht coachen is een autonomieondersteunende coachingsaanpak. De behoefte aan verbondenheid wordt door progressiegerichte coaches vervuld door op microniveau aan te sluiten bij het perspectief van de cliënt. Eén van de manieren waarop de coach dat doet is door niet te parafraseren, maar door in plaats daarvan nauwgezet de kernwoorden van de cliënt te bewaren in zijn samenvattingen. De behoefte aan competentie wordt vervuld door te focussen op wat werkt in hoe de cliënt zijn problemen nu aanpakt en door te analyseren hoe de cliënt eerdere successen heeft bereikt. Het formuleren van gezonde stappen en acties vindt in een progressiegericht coachingsgesprek automatisch plaats: de cliënt komt op allerlei ideeën hoe hij zijn gewenste toekomst stap voor stap dichterbij kan brengen en krijgt zin om die stapjes te gaan zetten.
Training progressiegericht coachen
Zit u wel eens in een leidinggevende rol? Of coacht u leidinggevenden? Vraagt u zich wel eens af hoe u op zo’n manier kan leidinggeven dat medewerkers gemotiveerd raken voor hun werk, ook als er dingen moeten gebeuren waarvoor ze niet zelf hebben gekozen? Hoe u in lastige situaties de relatie met uw medewerkers goed houdt en tegelijkertijd de doelen bereikt? Dan is de training progressiegericht leidinggeven iets voor u. Informatie over de training progressiegericht leidinggeven vindt u hier en inschrijven voor de training kan hier
Zoekt u naar aan goede invulling van uw teamdag? Heeft u wel eens gehoord van progressiegericht werken en vraagt u zich af wat dit inhoudt? Dan is de kennismakingsworkshop progressiegericht werken iets voor u. In een dagdeel krijgt u overzicht over de etalage van de progressiegerichte aanpak en gaat u op een interessante, leuke en actieve manier aan de slag met de praktische progressiegerichte hulpmiddelen. Hier informatie kennismakingsworkshop kunt u nadere informatie vinden en hier kunt u een kennismakingsworkshop inplannen.
Er is een feestje aan de gang en een groep kennissen en vrienden zit in een kring koffie te drinken en taart te eten. Alain zit ook in de kring en baalt. Hij voelde zich verplicht om op te komen draven op dit feest, maar heeft een pesthekel aan in een kringetje praten over niks. Het kost hem bakkenvol met energie. “Wat doe ik hier!”, flitst er door zijn gedachten. Hij voelt zich down omdat hij zoveel liever ergens anders zou zijn dan waar hij is. Hij ergert zich aan de saaie gesprekken om hem heen. Tegelijkertijd voelt hij zich schuldig over zijn gevoelens. Waarom doet hij nou niet gewoon gezellig mee? Inwendig moppert Alain op zichzelf en veroordeelt hij zichzelf om zijn niet sociale houding.
Iedereen doet wel eens iets waar hij niet echt achter staat. Of het nu gaat om verjaardagsfeestjes, of om meer ingrijpende levenskeuzes, zoals welke baan je kiest, welke opleiding je volgt en of je bij je liefdespartner blijft of niet. Klik hier om meer te lezen
In dit artikel kon je lezen hoe de kwaliteit van je motivatie een effect heeft op je attitude ten aanzien van vooroordelen over groepen mensen die anders zijn dan de groep waartoe jij behoort.
Omdat de motivatie om vooroordelen te reguleren net zozeer draait om het controleren van negatief en vaak automatisch gedrag als om de motivatie om positief gedrag te laten zien (niet bevooroordeeld zijn), is het belangrijk om te focussen op de processen van vooroordeelreductie en zelfregulatie van biases. Stereotiepe beelden en vooroordelen kunnen ons bewustzijn automatisch infiltreren, zelfs als er sprake is van een autonome motivatie om onbevooroordeeld te zijn. Dus is de capaciteit om impliciet je oordelen te kunnen monitoren van cruciaal belang voor de daadwerkelijke reductie van die vooroordelen.
Legault en Amiot beschrijven twee processen waarbij je autonome motivatie de zelfregulatie van het reduceren van je vooroordelen blijkt te bevorderen. Het eerste proces is de automatisering van de regulatie van je vooroordelen en de tweede is een neurofysiologisch proces dat optreedt als je daadwerkelijke gedrag afwijkt van je gewenste gedrag.Klik hier om meer te lezen